1702

Straatlantaarns in Maassluis

De Historische Vereniging Maassluis heeft uitgezocht wanneer er straatverlichting in het stadje kwam. Zij vond een oude akte uit 1702 waarin al sprake was van openbare straatverlichting. Dat ging toen (meer dan 300 jaar geleden!) om een ‘waarschouwinge’ aan de bewoners. De bestuurders van de stad hadden gehoord dat er ’s avonds of ’s nachts ernstig kattenkwaad werd uitgehaald. De straatlantaarns werden uitgegooid, het glas werd vernield en de olielampjes werden eruit gehaald. Het moest uit zijn met die vernielzucht! Wie betrapt werd kon voortaan een boete krijgen van 3 gulden. En de naam van de vernieler werd aangegeven bij de Hoge Baljuw van Delfland (wij zouden zeggen: bij de Officier van Justitie in onze regio).

Uit een akte uit 1775 weten we ook waar de eerste straatlantaarns stonden. In die akte gaf het stadsbestuur toestemming om acht houten lantaarnpalen te vervangen door stenen lantaarnpalen. Het ging om palen rondom de Veerstraat: twee aan de Monstersche Sluis, twee bij de Breede Trappen en vier aan de Wagenbrug.

De Veerstraat was de plek waar passagiers uit de trekschuit stapten op weg naar de veerpont, of andersom. Als die mensen in het donker aankwamen moesten ze kunnen zien waar ze konden lopen. Zij kenden hier de weg niet en ze zouden zomaar in de vliet kunnen lopen. Zonder straatverlichting was het aardedonker buiten.

Filmpje: Hoe en wanneer gaan lantaarnpalen aan?

Lamp aangestoken
Trekschuit met trekpaard
Het ging hier om olielampen.

Het bijvullen en aansteken van de lampen was in handen van particuliere lantaarnopstekers (stadsbewoners), niet van het gemeentebestuur.

1799

Landelijk netwerk voor postverzending

Wil je iets laten weten aan iemand ver weg? Dan bel je even, of je stuurt een berichtje met je telefoon, of je gaat beeld-bellen. Simpel, toch? Nou… dertig jaar geleden kon dat allemaal nog niet. Iemand opbellen, dat kon wel, maar alleen met een vaste telefoon. En die kon dan alleen het gesprek aannemen met een vaste telefoon. Mobiele telefoons kwamen pas in 1992.

Nee, dan in de tijd vóór de telefoon. Als je dan iets wilde laten weten aan iemand ver weg dan moest je het schrijven. In een brief of op een kaart. Klaar? Postzegel niet vergeten? Oké, jas en schoenen aan, op naar de brievenbus. Om de brief of het kaartje te posten.

Na een paar uur of een paar dagen werd de bus geleegd en alle post ging naar het postkantoor. Daar werd de post gesorteerd. Post voor Noord-Nederland apart in een postzak, post voor Zuid ook, post voor Oost, voor West, voor allerlei buitenlanden, allemaal in aparte postzakken. Daarna gingen alle zakken op reis, naar alle windstreken. Zo kwam de post in de steden en dorpen aan waar de brieven en kaarten bezorgd moesten worden. Eerst naar het postkantoor. Daar werd alle post gesorteerd op de straatnamen waar het bezorgd moest gaan worden. En dan pas ging de postbode van deur tot deur en viel alle post op de juiste deurmat. Na een reis van een of meer dagen.
En zo gaat dat nu nog steeds. Maar de stroom met briefpost wordt elk jaar kleiner. Logisch toch: wij hebben nu een smartphone!

Dat versturen van geschreven berichten is een enorme organisatie. Duizenden brievenbussen, honderden postkantoren, postauto’s, vliegtuigen en een heel leger postbodes. Alles op vaste tijden, vaste routes. Brieven mogen niet blijven liggen, mogen niet kwijtraken, moeten naar de juiste stad, het juiste adres, in de goede gleuf.
Die organisatie is in ons land al lang geleden opgezet. Al meer dan 200 jaar terug. Al voor dat Nederland een koninkrijk was. Het heette hier toen nog de Bataafse Republiek.

Klokhuis - Post

Postkoets 1850
Posttrein 1970
Postvracht 2000
Brief posten 2000
Brieven sorteren per adres
De postbode
Voor 1799 werd er ook wel post verstuurd, maar als jij in Maassluis een bericht wilde sturen naar familie in Amsterdam, moest je eerst een koerier vinden en betalen die jouw brief hiervandaan meenam en hem dan helemaal naar Amsterdam ging brengen, naar het goede adres. En dan maar hopen dat de brief aankwam.

1852

Landelijk netwerk voor telegrafie

In 1852 wordt een snellere manier ontwikkeld om een bericht aan iemand te sturen: telegrafie. Telegrafie komt van twee Griekse woorden: Tele is ver en grafie is schrijven. Het schrijven dus van berichten over een lange afstand. Zo’n bericht werd telegram genoemd. Gramma is schrijfsel.

Een telegraaf is een apparaat waarmee telegrammen kunnen worden verstuurd. Dat versturen ging via stroomkabels. Om telegrammen naar alle hoeken van het land te kunnen sturen moest er dus een landelijk kabelnetwerk komen tussen alle postkantoren. Want om een telegram te laten verzenden moest je naar het postkantoor. Daar werd het bericht snel, letter voor letter, met de telegraaf verstuurd. In het postkantoor waar het naar toe moest werd het ‘uitgeluisterd’ en opgeschreven. Een postbode ging het daarna zo snel mogelijk afleveren op het adres waar het voor bedoeld was.

Een telegrafist bij zijn telegraaf, hand aan de seinsleutel
De telegraafpaal, het bericht is onderweg
In het telegraafkantoor, het bericht wordt uitgetypt
Twee telegrambezorgers onderweg, ‘Zie ik je straks nog?’
Een telegram sturen was erg duur. Je moest ervoor betalen per woord. Het werd alleen gebruikt als snelheid erg belangrijk was. In andere gevallen schreef je een brief. Omdat het zo duur was, gebruikte je in een telegram zo min mogelijk woorden. Bijvoorbeeld:


Een bericht dus in ‘telegramstijl’.

1866

Gasfabriek in Maassluis

Mensen slapen in het donker. Ze zijn actief bij daglicht of bij lamplicht als het buiten donker is. Dat lamplicht is bijna altijd elektrisch licht, op het lichtnet of op een batterij.
Mensen voelen zich prettig bij een temperatuur van 18 graden of meer. Als het kouder is voelen we ons niet prettig, we gaan bibberen en kunnen ons niet meer concentreren. In huis zetten we de verwarming aan om de temperatuur boven de 18 graden te houden. In de meeste huizen en andere gebouwen draait de verwarming op gas. Als gas wordt verbrand geeft dat licht en warmte.

Al duizenden jaren hebben de mensen vuur aangestoken om licht en warmte te krijgen. Maar een vuur geeft ook rook en brandgevaar. Je moest er voortdurend op letten. En je moest steeds zorgen voor nieuwe brandstof.
Logisch dat al eeuwen geleden kaarsen werden uitgevonden en olielampen. Licht op de plek waar je het hebben wilt en ook wat veiliger dan open vuur. En voor de warmte werden kachels gemaakt, waar het open vuur binnenin gestookt werd, met een schoorsteen naar het dak voor de afvoer van de rook.

Mensen wisten ook al heel lang dat ze vuur konden maken door gas te verbranden. Maar het probleem was steeds dat gas in de lucht vervliegt. Gas moet opgesloten worden in een tank en het moet naar de gasbrander worden vervoerd door gasdichte leidingen. Toen technische denkers eenmaal uitgedokterd hadden hoe ze een veilig gasnet konden maken, kon er een buizennet worden aangelegd op alle plekken waar huizen dicht bij elkaar stonden. In steden dus.

Dat gebeurde ook in Maassluis, in 1866. In die tijd was het nog een heel klein stadje. Een paar honderd huizen, langs de vlieten, de haven en de dijk, met een paar zijstraten. Aan de Haven bouwde iemand een gasfabriek waar stadsgas kon worden gemaakt uit steenkool. Lichtgas werd het ook wel genoemd. Het gas werd in de huizen gebracht via een leidingennet onder de straten. In elk huis werd een eindpunt aangelegd midden op het plafond van de woonkamer. Daaraan kwam een gaslamp.

Als je het gaskraantje van de lamp opendraaide kon je het gas aansteken met een lucifer. Het gas stroomde door een ‘kousje’ van gaas. Dat ging gloeien van de hitte: lamplicht, op gas! Voor de veiligheid een rond stuk glas erom, klaar! Nooit meer de deur uit om lampolie te halen, of kaarsen.

Iedereen betaalde voor het gas wat in huis verbruikt was aan de directeur van de gasfabriek. Daar was het gas geproduceerd door steenkool te verhitten zonder dat er lucht bij kon komen. Dan verbrandde de steenkool niet maar ‘verdampte’ tot het gas was.
Tussen circa 1850 en 1950 waren er in Europa talloze gasfabrieken. Dit gas was een belangrijke bron voor verlichting en later ook voor verwarming en koken. Maar na de vondst van aardgas in Nederland (1966) schakelden Nederland en België hierop over. Einde stadsgas.

60 jaar geleden woonde er een jongen vlak bij de gasfabriek. Op een winterdag kon hij niet naar school. Hij was een beetje ziek en verveelde zich. Hij keek uit het raam. ‘Laat ik eens gaan tekenen wat ik buiten zie’, dacht hij. Toen hij klaar was zette hij zijn naam er onder. Die tekening bestaat nog! Kijk maar bij de foto’s hiernaast.

Gasfabriek: kolenberg, stookhuis, kantoor en gashouder
Stokers in de gasfabriek
Tekening van de gasfabriek
Zijn er dan helemaal geen gasfabrieken meer? Toch wel.

Denk maar aan flessengas: gas in een gasfles. Dat gebruiken we bij het kamperen. Loodgieters gebruiken het als ze dakbedekking dichtsmelten. Ook ondernemers met een frietkraam, een oliebollenkraam of een stroopwafeltentje werken met flessengas. En dat komt nog steeds uit een gasfabriek.

1881

Landelijk netwerk voor telefoon

Het woord telefoon bestaat uit twee Griekse woorden: tele (betekent ver) en phone (betekent geluid). Telefoon betekent dus geluid dat van ver komt.

Dat je real time kunt praten met iemand ver weg is natuurlijk een geweldige uitvinding. Maar dat ging niet omdat er één iemand een helder idee had en in gedachten een heel apparaat voor zich zag. Een Fransman kwam als eerste op het idee dat je trilling van geluid moest kunnen omzetten in elektrische trilling. Dan zou je via elektriciteitsdraden met elkaar kunnen praten. Dat was in 1854.

In 1869 was er een Duitser die twee echte machines maakte die werkten (met draden tussen 2 kamers in één huis).

In 1871 slaagde een Italiaan er ook in om een telefoonverbinding tot stand te brengen. Hij had alleen niet genoeg geld om patent aan te vragen op zijn uitvinding. Een patent is een papier waarop staat dat niemand jouw uitvinding mag namaken zonder jouw toestemming. Daardoor kon de Amerikaan Alexander Graham Bell als eerste patent aanvragen. Zijn naam kennen wij allemaal: we pakken de telefoon om iemand te ‘bellen’!

In 1878 was de techniek zover dat bellen naar andere steden mogelijk werd. In Amerika werd de eerste telefooncentrale geopend. Toen konden 27 mensen bellen. In 1884 kon je van Boston naar New York bellen. Dat is meer dan 300 kilometer.

In 1878 was de techniek zover dat bellen naar andere steden mogelijk werd. In Amerika werd de eerste telefooncentrale geopend. Toen konden 27 mensen bellen. In 1884 kon je van Boston naar New York bellen. Dat is meer dan 300 kilometer.

De geschiedenis van de telefoon

Telefoon 1890 met spreekhoorn en luisterhoorn
Telefooncentrale in Amsterdam 1935
Telefooncentrale in Arnhem 1940
Telefoondraden op palen langs de weg
Telefoon 1950
Let eens op die jaartallen. In 1878 de eerste ontwikkeling van bellen tussen twee steden, in Amerika. In 1881 was de nieuwe uitvinding al in Nederland aangekomen en in iets meer dan 10 jaar konden we door het hele land bellen en zelfs over de grens.
Hier zien we voor het eerst de eigenschap dat nuttige uitvindingen heel snel verspreid worden. En in de 130 jaar daarna (tot nu dus) is die verspreiding van vernieuwende uitvindingen steeds sneller gegaan.

1891

Maassluise Waterleiding Maatschappij

Maassluis was eeuwen lang aangewezen op bier als dagelijks drinken. In veel steden van Nederland was dat net zo. Gewoon water uit rivieren, kanalen of sloten was veel te vervuild. Ook grondwater was niet altijd te vertrouwen. Er werd wel regenwater opgevangen, maar dat was voor een dorp als Maassluis op den duur niet meer voldoende.

Technieken om goed drinkwater te maken en te transporteren waren nog onbekend. Bier brouwen kon wel, dat kon men al duizenden jaren. Bij het brouwen werd bier wel twee uur gekookt. Daardoor was het zuiver genoeg om te drinken. Er gingen ook zuiverende kruiden in. Na het koken werd het bier vergist en daardoor kwam er wat alcohol in. Door de kruiden en de alcohol was bier een poosje houdbaar. Het bleef gezond genoeg om na een poosje nog te drinken. Maar van alcohol word je toch dronken? Gelukkig zat in bier toen maar weinig alcohol. Ook kinderen konden het daarom drinken.

In elke stad zaten veel bierbrouwers. Iedereen kwam elke dag wel een kruik vers bier halen voor bij het eten thuis. Bier ging in vaten ook mee op de zeeschepen. Die waren lang op zee en door de houdbaarheid van het bier hadden de schepelingen voldoende gezond drinken bij zich.

Gezond drinken is erg belangrijk. Verontreinigd water drinken was een van de oorzaken van de uitbraak van besmettelijke ziekten in een stad. Zo’n uitbraak (een ‘epidemie’) kwam vroeger regelmatig voor. Massa’s mensen werden dan ernstig ziek en overleden vaak. Het was dan ook een enorme vooruitgang toen de drinkwaterbedrijven ontstonden die schoon water konden maken. En wat nog belangrijker was: het water werd met leidingen getransporteerd en tot dichtbij of zelf in de woningen gebracht.

In 1890 werd de ‘Maassluise Waterleiding Maatschappij’ gesticht. Het was een particuliere onderneming. Het bedrijf werd aan de oever van de rivier gevestigd, vlakbij de plek waar nu de veerpont van Rozenburg aanlegt. Het bedrijf bestond uit een bezink- en filterbak voor het ruwe water, een opslagreservoir voor het schone water, en een watertoren. Het ruwe water kwam rechtstreeks uit de rivier. Maar dat kon alleen op die momenten van de dag dat het rivierwater zoet was. Dat was wanneer het water naar de zee stroomde, als het eb werd. Bij vloed kwam er zout zeewater de rivier opstromen. Dan moest de inlaatklep van het waterleidingbedrijf gesloten zijn!
In 1891 begon de levering van drinkwater aan de klanten. Overigens had lang niet ieder huis vanaf het begin een aansluiting op de drinkwaterleiding.

Drinkwater, van de natuur naar de kraan
Hoe stroomt water uit de kraan met genoeg waterdruk?

De pas nieuwe watertoren in 1891
Oude ijzeren waterleiding met koperen kraan
Oude keuken met alleen een kraan voor koud water
Warm en koud water in de moderne keuken

1907

Telefoonnetwerk in Maassluis

Werd dat een groot netwerk, met aansluitingen in elk woonhuis? Dat niet. In 1915 waren er 45 aansluitingen in Maassluis. Dat is vrij veel voor een kleine stad. Maasland had bijvoorbeeld maar twee aansluitingen.

De telefooncentrale was in het Hooge Huys aan de Noordvliet 37 (nu zit daar De Passage). De beller kon niet zelf iemand opbellen, maar moest het gesprek aanvragen bij de centrale. Dat kon natuurlijk alleen tijdens de openingstijden van het kantoor, als er iemand aanwezig was bij het schakelbord om door te verbinden. Dat was alleen van 8 uur ’s ochtends tot 9 uur ’s avonds en op zon- en feestdagen ’s ochtends tussen 8 en 9 en ’s middags tussen 1 en 2 uur. Nou ja, bellen via-via en met beperkte openingstijden! Dat ging toen nog zo. Vergelijk dat maar eens met onze tijd en onze mobieltjes.

Het Hooge Huis: telefooncentrale, telegraafkantoor en postkantoor
De huidige telefooncentrale van Maassluis

1914

Elektrische stroom in Maassluis

Iedereen gebruikt elektrische stroom. Uit een stopcontact of een accu of een batterij. Maar wat is elektriciteit? Het is iets uit de natuur, denk maar aan bliksem. En er zijn vissen die een elektrische schok kunnen geven, zoals een sidderaal. Ze kunnen in hun lijf een elektrische spanning opbouwen. Dat is een opeenhoping van hoge energie. Als een roofvis in de buurt komt schiet een stroom van hoge energie naar die vijand die daardoor een enorme schok krijgt. Hij raakt een poosje verlamd en daardoor kan de sidderaal ontsnappen. In een onweerswolk ontstaat ook een opeenhoping van hoge energie. Die wil ‘ontladen’, wij zien dat als een bliksemstraal naar de aarde toe. Dan zeggen we ‘De bliksem slaat in.’

Mensen hebben ontdekt hoe ze zelf elektrische energie kunnen opwekken en gebruiken. Elektriciteit opwekken gebeurt in fabrieken die we elektriciteitscentrales noemen. Elektrische energie transporteren gebeurt met elektriciteitsdraden. Wie een eind op reis gaat ziet onderweg wel elektriciteitsmasten op het land staan. Tussen die masten zie je dikke kabels hangen, allemaal een eind uit elkaar. Die afstand moet want anders zou de elektrische stroom met een bliksemstraaltje van de ene kabel naar de andere kunnen springen. Dan is de stroom in één klap opgebruikt. Het is echter de bedoeling dat de stroom met die hoogspanningskabels naar steden verderop wordt gebracht, waar de stroom nodig is in huizen en gebouwen. Voor verlichting en voor allerlei apparaten die stroom nodig hebben om te werken: de wasmachine, de laptop, de TV, enzovoort. Stekker in het stopcontact en het werkt!

Alleen… de stroom wordt onder hoogspanning naar de stad gebracht. De spanning moet eerst omlaag voordat je die naar de woonwijken leidt. In Maassluis staat een hoogspanningsruimte aan de rand van de stad, aan de Rozenlaan, vlak naast de snelweg A20. Hoge hekken eromheen, want wie in aanraking komt met hoogspanning overleeft dat niet. De hoogspanning wordt daar getransformeerd naar een veel lagere spanning. Ondergrondse kabels brengen de elektrische stroom weer verder naar de woonwijken. In elke wijk staat een transformatorhuis waar de stroomspanning nog verder omlaag wordt gebracht naar 380 Volt. Met deze spanning komt de elektriciteit tot in de ‘meterkast’ van elk huis. In de meterkast wordt de 380 Volt nog één keer omgezet naar de spanning die in huis veilig is: 220 Volt. Dat is de spanning die op de stopcontacten staat.

In 1914 werden de eerste kabels aangelegd voor de levering van elektrische stroom aan Maassluis,
door de gemeente Delft. Die zal op haar beurt de stroom gekregen hebben vanuit een elektriciteitscentrale daar in de omgeving. In die eerste jaren werd elektriciteit in de huizen alleen gebruikt voor de verlichting. Andere apparaten die op stroom werken waren nog niet uitgevonden…

Het Klokhuis - Hoogspanningsmasten

Sidderaal
Bliksemschichten
Hoogspanningsleidingen
De waarschuwing is duidelijk!
Transformatorhuis in Sluispolder-West

Hoogspanningsmarter

Op 12-01-2021 drong een steenmarter een hoogspanningsstation binnen. Hij veroorzaakte een grote kortsluiting. Vijf dorpen zaten daarna anderhalf uur zonder stroom. Het dier was op slag dood. Zijn vacht en de punt van zijn staart waren verbrand. De marter is naar het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam gebracht. Daar komt hij in de collectie ‘Dode dieren met een verhaal’. In die collectie zijn meer dieren die stroomstoringen veroorzaakten: de Verduisterduif en de Geschokte rat.

1915

Elektrisch rioolgemaal in Maassluis

Na de netwerken voor gas en drinkwater kwam er een derde leidingnet dat naar de woonhuizen leidde. Dat was de riolering. Die was natuurlijk na de aanleg van de waterleiding handig om het afvalwater ook weer uit de huizen af te voeren.

Een rioolnetwerk aanleggen is wel veel ingewikkelder dan een netwerk voor drinkwater. Als je wel eens in Avonturis hebt gespeeld, weet je dat water niet omhoog stroomt, maar wel omlaag. Rioolbuizen moeten dus altijd ‘afstromend’ worden gelegd. En rioolbuizen zijn dik en zwaar. De aanleg in Maassluis verliep daardoor niet snel. Twintig jaar na de komst van het drinkwaternet bouwde men bijvoorbeeld nog een arbeiderswijk (onderaan de Zuiddijk) met slootjes als open riolen en ‘plonstoiletten’. Dan stond er een klein huisje boven de sloot met een gat in de bodem en dit diende als toilet. Of er stond een emmer onder het gat. Gemeentepersoneel haalde regelmatig de tonnetjes op waarin de emmers geleegd waren. Tot na de Tweede Wereldoorlog was dit bij oude huizen in de binnenstad nog steeds zo.
Slootjes als open riolen… je snapt wel hoe het daar soms erg stonk, vooral als het warm was. De mensen in de wijk daar mopperden dan flink.

In 1915 heeft de gemeente er een oplossing voor gemaakt. Er kwam een elektrische rioolbemaling. Dat gebouw werd half in de Zuiddijk gebouwd. Het dak ervan is een pleintje, net zo hoog als de Zuiddijk. Dit riool-pompstation was voor die tijd heel modern. Het werkte op elektriciteit en in Maassluis was het elektriciteitsnet pas één jaar eerder aangelegd. Dit pompstation loosde het ongezuiverde water in de haven, vlak bij de Koepaardbrug. Tegenwoordig wordt het afvalwater eerst gezuiverd en daarna pas gaat het schoon de rivier in.

Half in de dijk, het rioolgemaal. De stinksloot is gedempt
Kijkje vanaf het dak van het gemaal

1917

De gemeente Maassluis eigenaar van de gasfabriek

In 1866 was in Maassluis door een particulier een gasfabriek gebouwd. Een tijd later, in 1890, was de ‘Naamloze Vennootschap tot exploitatie van de gasfabriek in Maassluis’ opgericht. Nu werd de fabriek niet meer door één directeur geleid, maar door een groep directeuren. In 1917 werd de gemeente eigenaar van de ‘Maassluissche Gasfabriek’. Gas gebruikte men alleen nog voor koken en verwarming. Voor verlichting was er nu elektrische stroom.

Een gashouder wordt vervangen
1966, er is aardgas, de gasfabriek verdwijnt

1919

Eerste radio-uitzending in Nederland

In 1885 werd er in Friesland een jongetje geboren, Hansje Idzerda. Zijn vader, en meer mensen in zijn familie, waren arts. Hans ging ook studeren, maar hij voelde veel meer voor een studie in de techniek. Hij haalde in 1913 zijn diploma ingenieur elektrotechniek. Hij specialiseerde zich in de radiotechniek en begon na zijn studie met het ontwikkelen van zend- en ontvangstapparatuur. In februari 1919 demonstreerde hij onder grote belangstelling een zelf ontwikkeld zendapparaat op de Utrechtse jaarbeurs. Een half jaar later vroeg hij een zendvergunning aan.

Boven de deur van zijn ‘studio’ hing een bordje met de tekst ‘Brandt dit licht, dan koppen dicht’. Vanuit zijn eigen woonhuis in Den Haag verzorgde Hans Idzerda op de avond van 6 november 1919 de eerste radio-uitzending in Nederland. Twee uur lang deelde hij muziek met de luisteraars.

Idzerda had zijn uitzending de dag van te voren geadverteerd in de krant. Daarom wordt de uitzending van 6 november beschouwd als de eerste commerciële omroepuitzending ter wereld.

Hans Idzerda met een zelf ontworpen zendapparaat
Hier werd de eerste radio-uitzending mee gemaakt
Een radio voor in de huiskamer, honderd jaar geleden
Na een paar jaar ging de zender failliet. Maar Hans Idzerda was dus wel de eerste!

1922

De gemeente Maassluis eigenaar van het waterleidingbedrijf

Al voor 1920 kwamen er problemen met de kwaliteit van het water. Het water uit de rivier was behoorlijk vuil, maar ook te zout. Dat kwam door het voortdurend uitdiepen van de rivier omdat nieuwe zeeschepen steeds groter werden gebouwd. Door de diepere rivier kwam het zeewater verder landinwaarts als het vloed was.

De inwoners van Maassluis kregen het dringende advies om het leidingwater eerst te koken. En de stad groeide, er werden huizen bijgebouwd. Daardoor was er soms te weinig leidingwater om alle huizen te voorzien. Dan kwam er maar een piepklein straaltje uit de kraan. Er kwamen veel klachten over het waterleidingbedrijf.

Door alle kritiek op het bedrijf nam de gemeente in 1922 de onderneming over. De installaties om het water te zuiveren werden gemoderniseerd en er kwamen extra waterbekkens voor het filteren en opslaan van water.

Vanaf 1935 ging de gemeente gebruik maken van een waterboot (een tankschip voor drinkwater) die zoet water uit de Oude Maas ging halen. Dat water werd in het systeem van het waterleidingbedrijf gemengd met het ‘Maassluise’ water.

Het rivierwater werd vuiler en zouter
Uitbreiding: nieuwe waterbekkens in aanbouw
Kijkje op het waterleidingbedrijf
Op de helling: reparatie aan de waterboot

1923

Landelijke radiozender in Nederland

Hilversum is bij veel mensen bekend als radio- en televisiestad van Nederland. De eerste landelijke radio-uitzending kwam dan ook uit Hilversum, in 1923. Je zou denken dat er dan één organisatie was die alle radioprogramma’s maakte en uitzond. Dat was wel de bedoeling, maar zo ging het niet. Er kwam wel één organisatie voor de techniek van het uitzenden.

De programma’s maken gebeurde door vijf verschillende omroepen. Die hadden allemaal hun eigen ‘achterban’, groepen van mensen die hetzelfde denken over het leven en de maatschappij. De NCRV en de VPRO vertegenwoordigden de ideeën van twee protestants-christelijke groepen, de KRO was er voor rooms-katholieke luisteraars, de VARA voor ‘socialistisch denkenden’ en de AVRO voor de ‘liberalen’.

Binnen in zendstation Hilversum
Mama, het kinderuurtje!
Elke groep had zijn eigen school, zijn eigen omroep
Nu, honderd jaar later, hoor en zie je de namen van die omroepverenigingen nog altijd terug op de publieke zenders van de radio en de televisie.

Wist je trouwens dat de NCRV is opgericht door de zoon van de Maassluise burgemeester Dommisse?

1950

Radiodistributie in Maassluis

De studio in Hilversum zendt de radiosignalen het land in via de lucht. Wie radio wil luisteren heeft een radiotoestel nodig met een antenne. De antenne ontvangt de radiosignalen uit de lucht. Vanaf de antenne gaan de signalen naar de radio met een kabeltje.
Luisteren via een antenne heeft als nadeel dat er veel storing optreedt. Dan begint de radio te ruisen door het geluid wat je wilt horen heen. Om dat te voorkomen kun je een grotere antenne boven op het dak zetten, of nog liever: op een toren.

In veel gemeenten is vroeger een radiocentrale gebouwd. Een sterke, hoge antenne met een kabel waarlangs het signaal naar de centrale ging. Daar stonden drie radio’s. Een voor Hilversum 1, een voor Hilversum 2 en een voor een buitenlandse zender. Vanaf de centrale ging dan het signaal via een kabelnetwerk naar de huizen. Dit heette radiodistributie (distributie = verdeling).

In huis kon je een luidspreker aan de binnenkomende draad bevestigen. Met een schakelaar konden mensen kiezen naar welk van de drie zenders ze wilden luisteren. Storingvrij. Wie zelf een luidspreker had, nam een abonnement voor 50 cent per week. Wie geen luidspreker had kon er een huren van de radiocentrale; dan kostte het 60 cent per week.

De radiocentrale stond in het gebouw in de verte, voor de bomen
De radiocentrale in de oude brouwerij
In de huiskamer een luidspreker en een knop om zenders te kiezen
Dit systeem was de voorloper van wat nu bijna iedereen heeft: een abonnement op het kabelnetwerk zoals van KPN, Ziggo en Caiway. En dan niet alleen voor radio, maar ook voor TV, internet en telefoon.

1951

Televisiezender in Nederland

In 1930 was Erik de Vries achttien jaar toen hij bij Philips in Eindhoven ging werken, op de afdeling zenderbouw. Daar werkte een klein groepje aan de ontwikkeling van de televisie. De jonge De Vries was zo enthousiast over dit nieuwe medium dat hij mocht meewerken. In 1938 was hij regisseur, cameraman en presentator van het eerste openbare tv-experiment van Nederland, in de Jaarbeurs in Utrecht.

Daarna legde de Tweede Wereldoorlog de verdere ontwikkeling stil. Pas in 1948 werd het experiment voortgezet. De experimentele televisie ging van start met een televisiestudio in Bussum, in een kerkje ingericht als studio.

In oktober 1951 was het zover! Het allereerste programma op de televisie was in het hele land te zien, in zwart-wit. De uitzendorganisatie was de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) en de omroepen waren dezelfde vijf die begonnen waren met de radio-uitzendingen in 1923.

De eerste Tv-uitzending in kleur was later, in 1967. Toen kwam er ook een nieuwe omroepvereniging bij: de TROS.

Televisietoestel uit 1952
Op woensdag en zaterdag om vijf uur: kinderuurtje kijken
Dappere Dodo, poppenspel tijdens het kinderuurtje
Aan het eind van het kinderuurtje: dáág, tot de volgende keer
De hoogste zendmast van het land staat in IJsselstein

1965

Rotterdam levert drinkwater aan Maassluis

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog groeide de haven van Rotterdam heel hard. De rivier werd weer verder uitgediept, de scheepvaart werd drukker, het water steeds vuiler. De stad Maassluis groeide ook heel snel: steeds meer huizen waar steeds meer water gebruikt werd. Het waterleidingbedrijf van Maassluis voldeed niet langer. De gemeente besloot om water van Rotterdam te gaan betrekken. Er werden twee grote transportleidingen aangelegd tussen de waterbekkens van Rotterdam en het waterleidingnet van Maassluis.

Had Rotterdam dan geen problemen om voldoende schoon water te krijgen? Jazeker! Ook daar werd het water te vuil en te zout, al tien jaar eerder dan bij Maassluis. Bovendien groeide de stad Rotterdam nog veel harder dan Maassluis.

Rotterdam besloot om het groot aan te pakken. Men ging in Limburg ‘water halen’, uit de rivier de Maas. Dat water ging in grote transportleidingen naar spaarbekkens bij Dordrecht en Spijkenisse. Daar vandaan gingen transportleidingen naar de grote drinkwaterbedrijven van Rotterdam voor het zuiveren. Dan pas ging het de ondergrondse waterleidingen in naar huizen, scholen en andere gebouwen waar iedereen schoon water uit de kraan tapt. Rotterdam levert aan veel steden en dorpen in de omtrek het drinkwater. Ook aan ons, dus.

Het meeste water dat in West-Nederland uit de kraan komt is oppervlaktewater. Het wordt gewonnen uit meren en rivieren. Het ondergaat eerst een zorgvuldig proces van zuiveren en filteren. De eisen voor de kwaliteit van ons drinkwater zijn in een wet vastgelegd: het Drinkwaterbesluit. En dat geeft ons een veilig gevoel want het gaat wel om onze gezondheid!

Drinkwaterbedrijven voeren dagelijks metingen uit om te bekijken of het drinkwater aan die normen voldoet. Onze overheid laat dit goed in de gaten houden door het RIVM, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Het water dat de Drinkwaterbedrijven in Nederland leveren voldoet voor 99,9 procent aan de normen. Zo goed wordt het gezuiverd.

Maar het zuiveringsproces moet wel regelmatig bijgesteld worden. Het oppervlaktewater raakt langzaamaan vervuild met bestrijdingsmiddelen (tegen onkruid en ongedierte), stikstof en medicijnresten. Het wordt moeilijker om die uit het water te filteren. We moeten dus zorgen dat er minder van die stoffen in de natuur terecht komen. Voor de natuur, maar ook voor onze eigen gezondheid!

Het drinkwaterbedrijf van Rotterdam, vlakbij Spijkenisse.
Draai de toevoer naar Maassluis maar open

1966

Aardgas in Nederland

Aardgas is een natuurproduct. Het is miljoenen jaren geleden ontstaan uit resten van planten en dieren. Planten die in het water terechtkomen, vormen een veen. Als hier een laag zand en klei op komt, worden de veenlagen samengeperst. Zo ontstaat er bruinkool en vervolgens steenkool. De druk van de dikke lagen zand en klei maakt de steenkool steeds warmer. Hierdoor komt er langzaam aardgas uit de steenkool. Omdat gas licht is, stijgt het op. Door de dikke laag klei boven de zandlaag, blijft het aardgas in de open ruimtes tussen het zand bewaard.

Aardgas vinden we vaak in de bodem van de zee. In Europa zit aardgas vooral in en rond de Noordzee, op een diepte van 3 tot 4 kilometer. Maar ook in Groningen, Drenthe en Overijssel zijn gasbellen ontdekt. Dat was in 1948. In verschillende gebieden in die provincies is het fabrieksgas toen vervangen door aardgas. Dat was goedkoper.

In 1959 is in Groningen een enorm aardgasveld ontdekt. Dit leidde tot het besluit om heel Nederland aan te sluiten op aardgas. Daarvoor werd de Gasunie opgericht, die in 1963 kon beginnen met de aanleg van een hogedruktransportnet dat heel Nederland van aardgas zou voorzien. In enkele jaren tijd, van 1964 tot 1968, is dit net aangelegd. Het grootste deel van dat gastransportnet kwam uit… Maassluis. Hier stond de fabriek van Key & Kramer. Daar werden stalen buizen voorzien van een buitenhuid van teer met een band erom. Hierdoor konden de buizen ondergronds niet gaan roesten. Duizenden buizen zijn via Maassluis in het hele land de grond in gegaan.

Bijna 98% van de huishoudens in Nederland is aangesloten op het aardgasnet. Niet alleen om te koken, maar ook om te verwarmen. In duizenden huizen ging de kolenkachel de deur uit om plaats te maken voor een gaskachel of voor centrale verwarming. Verder wordt in Nederland het aardgas ook gebruikt in enkele energiecentrales, voor het opwekken van elektrische stroom.

Het aardgas zit in de poriën van zandsteen. Denk aan piepkleine gasbelletjes tussen zand. De belletjes houden een deel van de grond boven zich omhoog, het gas duwt naar buiten. Wanneer je gas uit het zandsteen weghaalt, dus alsof je de belletjes lek prikt, zakt de grond erboven naar beneden. Als dit overal hetzelfde zou gaan, zou je er niet echt veel van merken. Maar omdat er op verschillende plekken gas wordt weggepompt en er breuken zitten tussen het zandsteen, zakt de bodem niet overal even snel. Wanneer de ene plek sneller zakt dan de andere plek komen er trillingen omdat de breukvlakken langs elkaar schuren. Deze trillingen gaan omhoog en dan ontstaat een aardbeving. Een kleinere of een grotere.

Dat is in Groningen al jaren aan de gang. In 2019 waren er in het Groningse aardgasveld in totaal 87 aardbevingen en 11 hiervan hadden een kracht groter dan 1,5 op de schaal van Richter. Dat is een sterkte die je als mens goed kunt voelen. De regering heeft inmiddels besloten om te stoppen met het oppompen van aardgas in Groningen.

Aardgas uit de Groningse bodem
Aardgastransport – buizen uit Maassluis
Koken op het gasfornuis
De gasketel van de centrale verwarming
Inmiddels weten we ook dat aardgas in de toekomst op raakt en dat we met aardgasgebruik het klimaat schaden (het wordt steeds warmer en de regenval verandert op een vervelende manier). We moeten energie uit aardgas omruilen voor energie die het klimaat niet beïnvloedt. We ‘moeten van het gas af’.

1972

Maassluise watertoren gesloopt

In 1965 was de karakteristieke watertoren uit 1890 overbodig geworden. In 1972 is deze gesloopt. Er is wel geprobeerd om een andere bestemming aan de toren te geven, maar dat mislukte. In die jaren (vijftig jaar geleden) was de tijd nog niet rijp voor het behouden van dit soort industrieel erfgoed.
De watertoren stond op de plek waar nu de auto’s moeten wachten voordat ze de veerpont naar Rozenburg op mogen rijden.

De nieuwe watertoren in 1891
De watertoren buiten gebruik, 1968
De watertank bovenin wordt zichtbaar
Laat hem maar vallen…

1982

Maassluis zuivert afvalwater

Tussen Maassluis en Vlaardingen, aan de zeedijk, ligt De Groote Lucht. De naam van die plek herinnert er aan dat daar vroeger een ‘lucht’ was. Dat was een buis door de dijk waardoor het water uit de polder in de rivier geloosd kon worden om de polder te ‘luchten’. Op die plek lozen we nu nog steeds water in de rivier. Niet alleen polderwater, maar ook afvalwater uit de dorpen en steden er om heen. Dat rioolwater moet wel eerst gezuiverd worden. Alle ziekmakende stoffen moeten eruit zijn voordat het in het oppervlaktewater (rivieren, sloten, plassen) terecht mag komen.

Vanaf 1980 is in heel Nederland een grote slag gemaakt in het beter zuiveren van afvalwater. In het hele land zijn nieuwe zuiveringsfabrieken gebouwd. Veel kleine gemeentelijke zuiveringen zijn toen gesloten. Ook die in Maassluis. Vanaf 1982 werd ons rioolwater met twee grote persleidingen naar de nieuwe ‘AWZI (Afvalwater Zuiveringsinstallatie) De Groote Lucht’ gepompt. Als je op de dijk naar Vlaardingen fietst zie je meteen waar dat is: er staan twee hoge windmolens op het terrein.

AWZI De Groote Lucht, het rioolstelsel en de hoofdpersleiding hebben door de jaren heen grote verbeteringen doorgemaakt. Het systeem uit 1982 is enorm uitgebreid en verbeterd. Ook de zuivering is in de afgelopen 50 jaar enorm uitgebreid.

Rioolwater en regenwater - Waar komt ons water vandaan en waar stroomt het naartoe?

De Groote Lucht, aan de dijk naar Vlaardingen
Ons afvalwater wordt gezuiverd op De Groote Lucht
De laatste filterbak: bijna schoon genoeg
Het gezuiverde water wordt geloosd in de rivier
Vermengd met rivierwater, op weg naar zee

Stinkie stankie

In 2020 ging er iets fout. Een van de ondergrondse persleidingen uit Maassluis sloeg lek, precies onder het fietspad. Een dikke stroom rioolwater stroomde over het pad. Dat stonk! Gelukkig kon de leiding binnen een dag worden gerepareerd en alle troep is met zuigwagens van het pad gezogen.

1988

Internet in Nederland

Op 17 november 1988 kreeg het CWI (Centrum Wiskunde & Informatica, in Amsterdam) als allereerste in Europa toegang tot het internet. Hiermee werd Nederland het tweede land in de wereld dat aangesloten was op het internet. Het eerste land was de VS (de Verenigde Staten van Amerika), waar het internet was ontstaan.

Het internet ontstond vanuit ‘oorlogsdenken’. Dat zat zo. Na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) waren de VS en de Sovjet-Unie (een Unie van Rusland en veel landen daar om heen) de grootste twee van de overwinnaars. Amerika en Rusland, kortweg gezegd. De VS waren de eerste jaren technologisch de machtigste.

In 1957 schrok Amerika enorm toen Rusland onverwacht de eerste raket de ruimte in schoot, de ‘Spoetnik I’. Dat was 0-1 achterstand voor de Amerikaanse oorlogsindustrie!
Snel werd binnen het Amerikaanse ministerie van Defensie een bureau voor top-onderzoek opgericht. Dit bureau moest technologie ontwikkelen waarmee het Ministerie van Defensie niet meer verrast kon worden door een technologisch slimmere vijand. Het ging om een snelle inhaalrace.

Een van de eerste acties van het bureau was het verbinden van de verschillende computersystemen van de universiteiten die voor het bureau werkten. Die onderlinge verbinding ging met een kabelnetwerk: een internet (inter = onderling). Dat kwam tot stand in 1969.

In de jaren daarna groeide het systeem hard. Alle universiteiten mochten aanhaken, alle overheidsinstellingen, ook die in andere landen. En zo groeide het wereldwijde internet: het world wide web.

In 1982 volgde de lancering van internet in Europa, met Amsterdam als belangrijkste knooppunt.
In 1984 werd het systeem van domeinnamen bedacht. Dat is het systeem om elke computer een eigen ‘adres’ te geven in een ‘domein’ (groep van computers) op het internet.
In 1986 werd .nl (‘punt nl’) als eerste landendomeinnaam geregistreerd.

De eerste satelliet rond de aarde: de Spoetnik I
Het eerste computernetwerk van Amerikaanse universiteiten
Een web van verbindingen rond de wereld.
Internet: je bent verbonden met een wereldwijd web
Ook je smartphone hangt aan het internet
www. komt van World Wide Web.

1992

Mobiel telefoneren in Nederland

Met een mobiele telefoon kun je bellen, net als met een vaste telefoon. Een mobiele telefoon kan dit draadloos. Een vaste telefoon moet met een kabel op het netwerk aangesloten zijn, maar een mobiele telefoon kan ontvangst krijgen via zendmasten.
De eerste mobiele telefoons kwamen in 1980, maar die werden alleen zakelijk gebruikt. Je kon er alleen mee opgebeld worden. Het waren grote apparaten met lange sprietantennes. Die pasten echt niet in je broekzak.

De kleine mobiele telefoon voor het brede publiek ( een ‘GSM’) kwam pas in 1992. Ook toen nog eerst alleen om mee te bellen. En ook nog best groot, je had dan een ‘ijskast’ bij je. Het schermpje was klein en zwart-wit en kon alleen cijfers en letters laten zien. Maar al snel werden de toestelletjes steeds kleiner.
En sinds 1996 konden ze ook meer dan alleen bellen: het waren ‘smartphones’, ofwel ‘slimme telefoons’. Het werden vanaf toen steeds betere computers, in je broekzak.

Tegenwoordig gebruiken maar weinig mensen in Nederland een telefoon met knoppen. De meesten gebruiken nu een smartphone met een groot aanraakscherm. Daardoor zijn smartphones wel weer een stuk groter dan de mobieltjes uit 1996. De iPhone van Apple was de eerste met een aanraakscherm, die kwam in 2007.

Het Klokhuis - Smartphone
De eerste mobiele telefoon, met de uitvinder ervan
De ‘ijskast’, met de antenne nog bovenop
De mobieltjes werden steeds kleiner
Een GSM met een groot aanraakscherm
Er zijn veel mensen in Nederland die denken dat GSM een afkorting is voor ’geen snoer meer’, maar de echte afkorting is Global System for Mobile Communications, of wel Wereldwijd Systeem voor Mobiele Communicatie. De GSM is wereldwijd het meest gebruikte systeem voor mobiele telefoons. Meer dan 3 miljard mensen hebben een mobieltje (een ‘cell phone’ in het Engels). Bijna alle providers hebben een eigen GSM zendmast.

2004

Glasvezel in Nederland

Al meer dan honderd jaar worden koperen kabels gebruikt voor stroomtransport. Om elektriciteit te transporteren en later ook om telefoonsignaal door te sturen. Dit laatste is een vorm van ‘datatransport’ (data = gegevens). Weer later nam men koperen kabel voor radio- en TV-signaal, ook al datatransport.

Toen computers verbonden moesten worden werd ook weer gegrepen naar koperkabel voor het internet. Maar toen bemerkten de technici al snel dat er zoveel digitale data te transporteren viel dat het niet meer ging met koper. Het transport ging veel te l-a-n-g-z-a-a-m.

Men ging werken met lichttechniek als transportmiddel. Datatransport met de snelheid van het licht! Glasvezelkabel heeft een binnenwerk van hele dunne glazen ‘draadjes’, gebundeld tot kabels van glasvezels. Als aan het begin van de kabel een laserstraal van data de kabel in gaat, kan de data aan het andere eind worden opgevangen zonder of met heel weinig vertraging. Als je met iemand beeldbelt, ook al zit die aan de andere kant van de wereld, dan lukt dat omdat beeld en geluid met lichtsnelheid heen en weer gaan. Dat vinden wij al heel gewoon, maar die techniek is helemaal zo oud nog niet.

Sinds 2004 worden in heel Nederland ondergrondse netwerken van glasvezelkabels aangelegd. Dat is een enorm karwei en er gaan jaren overheen voordat elk gebouw, elk huis, aangesloten zal zijn. Maar dat werk gaat gestaag door.

Een kabelnetwerk aanleggen, tot in elk huis
Elke draad nauwkeurig doorverbinden
Verzamelkast in de straat

2011

Glasvezel in Maassluis

In 2011 was het zover dat in onze stad een glasvezelnetwerk werd aangelegd. Overal verschenen werkploegen in de straten die van deur tot deur een sleuf in het trottoir groeven en daar meerdere dunne, knalgroene kabels in uitrolden. Elk kabeluiteinde werd in een verlengdoos gekoppeld aan de volgende, zodat het lichtsignaal verder kon. Bij elk huis werd een kabel door de muur gevoerd, de meterkast in.

Daarna kon ieder voor zichzelf besluiten wel of geen abonnement te nemen op een provider (leverancier) die radio, TV, telefoon en internet ging aanbieden via het nieuwe netwerk. Dat werd wel een duurder abonnement dan het aanbod via de oude, langzame koperkabel, die ook gewoon bleef werken. Mensen die gamen of streamen, gebruiken zoveel data dat glasvezel prettiger werkt.

Meters lang onder de grond
Bundels van glaskabeltjes, een voor elke flat
De verdeelkast voor Sluispolder-oost wordt geplaatst.
De eerste provider die in Maassluis in 2012 een abonnement aanbood was Caiway. In 2020 kwam daar de provider Delta bij. En over een jaar of vijf? We zullen zien. Wie kan er in de toekomst kijken?

2020

Afvalwater nog schoner

In 2020 stond er in de krant dat de AWZI De Groote Lucht aan vernieuwing toe is. Wat is beter, een zeer grondige renovatie of volledige nieuwbouw? Waarschijnlijk het laatste. Er moet namelijk ook weer iets geheel nieuws aan worden toegevoegd. Dat heeft te maken met de klimaatverandering en wat die met ons woongebied doet.

Wij wonen hier in een laag deel van Nederland, aan een rivier en vlak bij de zee. De rivier voert zoet water uit de bergen van Zwitserland, Duitsland en Frankrijk naar de zee, die zelf zout is. De klimaatverandering maakt dat het droger wordt in Europa en dat het ijs op de polen gaat smelten. We kunnen dus aan zien komen dat er minder zoet water naar zee zal gaan stromen en dat de zee zelf hoger komt te staan. Deze twee veranderingen maken dat het water in onze polders in de toekomst langzaamaan zouter zal worden. Dat moeten we zien te voorkomen.

Daar is het volgende voor bedacht. We gaan voortaan niet meer al ons afvalwater lozen in de rivier, maar we gaan een deel ervan in de sloten, vlieten en plassen in onze polders laten vloeien. Dat kan niet zo maar meteen. Het water dat wij nu lozen is al wel flink gezuiverd, maar het is nog niet schoon genoeg om het in de polders te pompen. We zouden er het planten- en dierenleven mee kunnen verstoren en de bodem kunnen vervuilen waarop wij voedsel verbouwen. De zuiveringsinstallatie op De Groote Lucht zal dus een upgrade krijgen naar 2.0, óf we gaan een hele nieuwe bouwen.

Elke dag watercontrole in het laboratorium
…en voor dieren op en onder water
Dit zien wij van het polderwater…
…maar er is veel meer!
De Groote Lucht: renoveren of nieuwbouw?

2020

Internet in Coronatijd

Het internet is onvoorstelbaar hard gegroeid. Het is er nu niet meer alleen voor overheden en instituten, maar voor ieder individu, bedrijf, iedere school, winkel, sportclub, enzovoort.

Nederland is een voorop lopend land op het gebied van de digitalisering. Tot in alle uithoeken heeft de bevolking een internetaansluiting, meestal via een kabelnetwerk. Die voorsprong merkten we toen in 2020 de wereldwijde epidemie van het Coronavirus uitbrak. Er was geen medicijn of vaccin tegen. De enige manier om te zorgen dat je de ziekte niet opliep, was ruim bij elkaar vandaan blijven. Drukke plekken mijden. Drukke plekken? Scholen, winkels, straten, bedrijven, openbaar vervoer. De wereld ging voor meerdere weken ‘op slot’. Thuis werken, thuis leren.

Toen bleek het voordeel dat Nederland al zo sterk gedigitaliseerd was. Contact maken via computers, tablets en mobieltjes, beeldbellen… Het was vermoeiend, het was behelpen, maar het kón allemaal wel. Stel je voor dat we toen nog weinig of geen digitale verbindingen hadden gehad!

Lessen online, iedereen thuis: goedemorgen jongelui!
Praten met een digitale juf
Een schoolrooster voor thuis-onderwijs
Je tablet is even het digibord